opmerkingen bij de 2 teksten van Latour en Weibel.
De terugkeer van het object bij Duchamp
In de presentatie werd gewezen op het merkwaardige feit dat het object terugkeert bij Duchamp. Hoe moet ik dit begrijpen?
tekst Weibel(p. 636 en 655)
Fotografie maakt het mogelijk dat beelden massaal verspreid worden, zonder dat de kunstenaar daar nog zelf aan meewerkt. Door de opkomst van de fotografie transformeren de schilder- en beeldhouwkunst. Duchamps introductie van de readymade moet daarom niet enkel begrepen worden als een discussie over de betekenis van de kunst en de kunstwereld, maar ook als een referentie aan massaproductie van goederen en de reproductie van beelden. Duchamp gebruikt nl. objecten die industrieel gefabriceerd en gereproduceerd worden, bij deze reproductie is de hand van de artiest niet langer nodig. De readymade introduceert een industrieel gefabriceerd object in de plaats van het beeldhouwwerk.
commentaar:
In de moderne schilderkunst is er sprake van een wijken van het object. Malevich' suprematisme is niet figuratief, wil geen object tonen. In de beeldhouwkunst is dezelfde beweging aan de gang: er is een streven naar de vereenvoudiging van de vorm (De Kus van Brancusi - Eeuwige schoonheid p. 581) waarbij de aandacht ook sterk gaat naar het materiaal dat gebruikt wordt, Henri Moore (Rustende figuur, Eeuwige schoonheid p. 585) wilde in zijn beelden de stevigheid en strakheid van het rotsblok bewaren, Giacometti wil een uitdrukking bereiken met minimale vormen (Hoofd, Eeuwige Schoonheid p. 592).
Hoe is Duchamp te plaatsen in deze beweging? Gaat hij nog een stap verder door niet meer zelf te creëren maar een geprefabriceerd object als kunstwerk te presenteren? De readymade wil niets meer representeren. Duchamp breekt zo met de mimesis als grondcategorie in de kunst.
Je kan hierbij niet zeggen dat bij Duchamp het object plots weer terug is: het kunstwerk is geen representatie van de werkelijkheid, het kunstwerk is een vooraf geproduceerd object dat in de plaats komt van een door de kunstenaar vervaardigd object.
Pietà
Ik wil hier nog verder ingaan op de passage over de beschadigde Pietà.
tekst Latour p. 34 (aangevuld met extra artikel ""Thou Shall Not Freeze Frame" or...")
Latour stelt de beschadiging van het beeld als een uiterlijke vernietiging tegenover de innerlijke vernietiging die het beeld representeert. Een Pietà is een afbeelding van een gebroken Maria die het dode, gebroken lichaam van haar zoon Jezus vasthoudt. Latour vraagt zich af waarom je een beeld vernietigt dat zelf zoveel vernietiging in zich draagt. Hoe zou je het geloof in een beeld kunnen uitroeien wanneer dat beeld zelf de uitdrukking is van de dood, mislukking, het einde? Voor Latour is deze beschadiging enkel maar een naïeve, oppervlakkige toevoeging aan de buitengewone en diepe innerlijke vernietiging die in het beeld gerepresenteerd wordt.
Latour laat hier uitschijnen dat de fysieke beschadiging een herhaling is van wat het beeld zelf al op een veel diepere, indringendere manier heeft gezegd. Mag ik hierbij een vraagteken plaatsen? Mij lijkt de beschadiging van de Pietà van een andere orde dan het lijden en de dood die in het christelijk geloof aan de orde is. Daar is nl. de dood niet het einde, maar het begin van iets beters. Dit kan ook de beweegreden zijn van de iconoclast, maar dan los van het geloof of tegen het geloof. Is een iconoclastische daad tegen een religieus beeld niet te berijpen als een daad van iemand die zich verzet tegen het geloof? Latour brengt de fysieke vernietiging samen met de inhoud van het beeld, maar ik weet niet of dat terecht is.
Waarom is deze daad voor Latour naïef? Het gaat hier om de interpretatie van de iconoclastische daad. We zouden moeten nagaan wat de motivatie was voor de daad. Hierbij komt dat de iconoclast overtuigd is van zijn gelijk, erin gelooft, en dus voldoende redenen ziet voor zijn optreden. Wie bepaalt wanneer de redenen voldoende zijn? Wat wordt er verstaan onder de notie "geloven"? De christen en de iconoclast hebben beiden een geloof, maar dat geloof is verschillend: het eerste is een religieus geloof, het tweede niet.
Iconoclash
Iconoclash duidt voor Latour op de onduidelijkheid die er heerst omtrent de vernietiging van een beeld. Is het vandalisme of kunst? Wat is de motivatie voor de vernietiging? Iconoclash duidt op de spanning die er bestaat tussen het vernietiging en de creatie van beelden. Latour omschrijft 5 groepen die op een verschillende wijze omgaan met deze spanning. Mij lijkt zijn standpunt aan te sluiten bij de B-groep: hij is niet tegen het beeld, maar wel tegen het vastleggen en verabsoluteren van een beeld. Hij pleit bijgevolg voor het open laten van betekenis, het steeds opnieuw zoeken naar nieuwe betekenissen. Hij gebruikt het beeld 'waterval' om aan te duiden dat een beeld niet op zichzelf staat maar een reactie is op een ander beeld. Wanneer echter de hedendaagse kunst gekenmerkt wordt door het niet meer willen refereren aan religie of wetenschap, is de vraag waaraan zij dan precies wil ontsnappen. Willen ze breken met de mimesitische representatie? Latour stelt hiertegenover dat dit begrip zelf al problematisch is voor een religieus icoon (het gaat precies over de afwezigheid) en een wetenschappelijk beeld (het is geen nabootsing van de werkelijkheid). Iconoclash wil weergeven dat er in de hedendaagse kunst enerzijds een breken met het beeld aan de gang is en anderzijds een nooit geziene productie van beelden.
donderdag 22 oktober 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten