zaterdag 28 november 2009

Iconoclasme en moderne kunst

Iconoclasme en moderne kunst

Tijdens dit college werd duidelijk dat iconoclasme vele invullingen kan hebben:
- de fysieke vernietiging van een beeld (Bamiham Buddhas in Afghanistan)
- censuur: het achterhouden van een beeld (Brooke Shields in Tate)
- het samenstellen van een nieuw beeld dat geen spiegel is van de realiteit (Magritte)
- het verlaten van het figuratieve (Malevich, Klein)
- het verlaten van mimesis als grondcategorie (Malevich, Klein)
- het niet meer creëren van een beeld maar een bestaand object gebruiken (Duchamp)
- een bestaand beeld aanpassen (internet)

Centraal hierbij staan:
- de onmogelijkheid de werkelijkheid te representeren (Nancy, Jaar)
- de spanning tussen vernietiging en creatie (Latour)
- de constitutie van een kunstwerk (Duchamp)
- de motivatie van de iconoclastische geste (Pinoncelli, Cornelis)
- de grens tussen kunst en vandalisme (Gamboni)
- de legitimiteit van kunst (Gamboni)
- het begrijpen van een kunstwerk (uitleg nodig vs. ervaring)
- de fysieke daad
- de relatie tussen esthetiek en ethiek. Het beeld is slechts een uitdrukking van wat iemand denkt, wat iemand is. Het beeld aanvallen is deze mens, zijn geloof en zijn handelen aanvallen.

Iconoclasme in de moderne kunst begrijp ik als de beweging naar de abstracte kunst en de conceptuele kunst. Kan Hegels these van het einde van de kunst hiervoor ingezet worden?
In de abstracte en conceptuele kunst wordt gebroken met het beeld dat een representatie wil zijn van de werkelijkheid. Er wordt gebroken met wat we sinds Plato kennen als de categorie ‘mimesis’.
Bij Malevich’ suprematisme of Kleins IKB is de crisis in de representatie duidelijk te zien. Wit op wit wil niets voorstellen, het breekt met mimesis als grondcategorie van de kunst. IKB wil ook niets voorstellen maar teruggaan naar een diepe, spirituele ervaring. Het beeld dat deze kunstenaars creëren is niet langer een representatie van de werkelijkheid en daarom iconoclastisch.
Duchamp werkt met zijn readymades op een heel andere manier aan deze evolutie mee. Hij creëert niet meer zelf een object, maar katapulteert een serieel object tot kunst. Hij laat zo zien dat het kunstwerk zelf aan belang heeft ingeboet. Als vader van de conceptuele kunst zet hij een beweging in gang die zich eerder op een concept concentreert, de materiële uitvoering wordt ondergeschikt.
Hegels these van het einde van de kunst lijkt begrepen te kunnen worden als deze evolutie naar de conceptuele en abstracte kunst. Vande Veire interpreteert Hegels these als de problematisering van de voorstelling die kenmerkend is voor de moderne kunst: het kunstwerk wordt niet langer herkend, haar betekenis wordt ontregeld door een betekenisloze materialiteit die de geest nooit helemaal kan thuisbrengen. de Mul wijst op het feit dat over de waarde van een kunstwerk niet meer beslist wordt in de zintuiglijke waarneming, maar in de begripsmatige betogen van kunstcritici en-historici. Hij wijst echter ook op de toegenomen vrijheid van de kunst die hij ziet in de abstracte kunst, de niet-meer-schone kunst en de niet-meer kunstzinnige kunst. De abstracte en conceptuele kunst kunnen dus begrepen worden vanuit Hegels these van het einde van de schone kunsten: de vergeestelijking van het kunstwerk maakt het mogelijk dat het beeld breekt met mimesis als grondcategorie van de kunst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten